-
1 sec
sec1 [sek]〈m.〉♦voorbeelden:rivière à sec • drooggevallen riviermettre un étang à sec • een vijver droogleggenmettre au sec • op een droge plaats leggen, hangen————————sec2 [sek],sèche [sesĵ]2 mager3 hard4 bars ⇒ bits, kort♦voorbeelden:mur de pierres sèches • stapelmuurn'avoir plus un poil de sec • sterk transpireren, nat van het zweet zijnstyle sec • dorre stijlmettre à sec • droogleggen3 un coup sec • een snelle, korte slagregarder d'un oeil sec • onbewogen (toe)kijkenrépondre d'un ton sec • kortaf antwoordenen cinq sec • in een handomdraai, 'n ommezien————————sec3 [sek]〈 bijwoord〉2 hard♦voorbeelden:2 conduire, démarrer sec • hard rijden, wegrijdenfrapper sec • hard slaanaussi sec • zonder aarzelen, meteen= sèche; adj1) droog, dor2) puur3) mager4) hard5) bits, vinnig -
2 foin
foin [fwẽ]〈m.〉1 hooi♦voorbeelden:être bête à manger du foin • zo stom als een ezel zijnil n'y a plus de foin dans le râtelier • er is geen geld meer in het laatjefoin de …! • geen … meer!1. m1) hooi2) haar [artisjok]3) drukte, herrie2. foinsm pl -
3 merlan
-
4 avoir du foin dans ses bottes
avoir du foin dans ses bottesDictionnaire français-néerlandais > avoir du foin dans ses bottes
-
5 faire des yeux de merlan frit
faire des yeux de merlan fritDictionnaire français-néerlandais > faire des yeux de merlan frit
-
6 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
7 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl -
8 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
9 doux
doux [doe],douce [does]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m., v.〉♦voorbeelden:préférer le doux au sec • de zoete (wijn) prefereren boven de droge2 lumière douce • zacht, gedempt lichtpente douce • licht glooiende hellingprix doux • zacht prijsjeêtre doux au toucher • zacht aanvoelenil fait doux • het is zacht weerla solitude lui est douce • hij houdt van de eenzaamheiddoux à l'oreille • aangenaam voor het oorun doux, une douce • zachtmoedig, vriendelijk mensen douce il a mieux réussi que quiconque • ondertussen heeft hij het wel verder gebracht dan menigeenfiler en douce • 'm piepen, ertussenuit knijpen= douce; adj1) zoet, zacht, flauw2) aangenaam3) zachtaardig, lief -
10 bouche
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaf1) mond2) bek, muil3) monding, opening -
11 bouché
bouche [boesĵ]〈v.〉1 mond3 opening ⇒ monding, ingang♦voorbeelden:rester bouche bée • met open mond, versteld staangarder qc. pour la bonne bouche • ('t lekkerste) voor het laatst bewarenbouche close, cousue! • mondje dicht!une fine bouche • een lekkerbekfaire la fine bouche • kieskeurig zijn, moeilijk te bevredigen zijn 〈 ook figuurlijk〉bouche inutile • klaploperavoir la bouche pâteuse • met dikke tong spreken, een droge mond hebbenavoir la bouche pleine de qc., en avoir plein la bouche • de mond vol hebben van ietsclore, fermer la bouche à qn. • iemand de mond snoerenmoutarde qui emporte la bouche • zeer scherpe mosterdêtre dans toutes les bouches • het onderwerp van gesprek zijnferme ta bouche! • houd je mond!avoir deux bouches à nourrir • twee monden te vullen hebbenà bouche que veux-tu • naar hartenlust, rijkelijkavoir toujours un mot à la bouche • het steeds over hetzelfde hebbende bouche à oreille • van mond tot mondaller, passer de bouche en bouche • zich als een lopend vuurtje verspreidenbouche en cerise • pruimenmondjela bouche en coeur • met een schijnheilig gezicht, met een lief lachjebouche d'égout • rioolroosterbouche d'un fleuve • monding van een rivierbouche d'incendie • brandkraanbouche de métro • metro-ingangles bouches du Nil • de Nijldeltaadj1) dichtgestopt, gesloten, verstopt2) bewolkt3) bekrompen -
12 mer
mer [mer]〈v.〉♦voorbeelden:mer de mots • woordenvloedla mer du Nord • de Noordzeemer de sable • woestijnla mer est basse, haute • het is laag, hoog waterhaute, pleine mer • volle, open zeemettre un bateau à la mer • met een schip zee kiezentenir la mer • op zee varenc'est la mer à boire • dat is onbegonnen werkce n'est pas la mer à boire • het is niet zo vreselijk moeilijkf -
13 poil
poil [pwaal]〈m.〉♦voorbeelden:des cheveux poil de carotte • peenhaarcouvert de poils • behaardne plus avoir un poil de sec • geen droge draad meer aan het lijf hebben〈 informeel〉 de bon, mauvais poil • goed-, slechtgehumeurdde tout poil, de tous poils • van allerlei slag, van diverse pluimagepoil à gratter • jeukpoederreprendre du poil de la bête • er (weer) bovenop komen〈 informeel〉 au poil! • mieters!〈 informeel〉 être au poil • uitstekend, perfect zijnm1) haar, vacht2) haren [mens]3) haar [plant, borstel]4) pool [tapijt] -
14 brut
brut [bruut]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉♦voorbeelden:le brut • de droge champagne; de ruwe aardolie; het ruwe metaaladj1) ruw, onbewerkt2) grof, onbeschaafd3) bruto-, totaal- -
15 langue
langue [lãg]〈v.〉1 tong2 taal♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 langue de bois • wollig taalgebruik, stereotiepe propagandataallangue de terre • landtonglangue de vipère, de serpent • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue épaisse • een beslagen tong hebbenavoir la langue liée à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgenavoir la langue trop longue • een lange tong hebbenmauvaise langue • kwaadspreker, -spreeksteravoir la langue bien pendue • goed van de tongriem gesneden zijntu a avalé ta langue? • heb je je tong verloren?lier la langue à qn. • iemand dwingen ergens over te zwijgense mordre la langue • zich op de tong bijten 〈 van spijt〉; het nog net binnenhouden 〈 wat men wilde zeggen〉tenir, garder sa langue • z'n mond houdenne pas savoir tenir sa langue • z'n mond niet kunnen houdentirer la langue à qn. • de tong tegen iemand uitsteken〈 figuurlijk〉 tirer la langue • dorst hebben; zich moeite geven; behoeftig zijn〈 spreekwoord〉 il faut tourner sa langue sept fois dans sa bouche avant de parler • men moet eerst denken, dan pas sprekenne pas avoir sa langue dans sa poche • niet op z'n mondje gevallen zijn→ couplangue mère • stamtaalun professeur de langues • een leraar vreemde talenlangue écrite, parlée • schrijf-, spreektaallangue véhiculaire • voertaallangue verte • argotlangue vulgaire • volkstaalf1) tong2) taal -
16 pile
pile1 [piel]〈v.〉1 stapel ⇒ hoop, berg♦voorbeelden:jouer qc. à pile ou face • over iets tossenpile de Volta • voltazuilpile atomique • kernreactorpile sèche • droge batterij, droog elementpile voltaïque • voltazuil————————pile2 [piel]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il est dix heures pile • het is op de kop af tien uurtomber pile • goed uitkomenf1) stapel, hoop2) keerzijde [munt]3) brugpijler4) batterij5) aframmeling -
17 le brut
le brutde droge champagne; de ruwe aardolie; het ruwe metaal -
18 ne plus avoir un poil de sec
ne plus avoir un poil de secDictionnaire français-néerlandais > ne plus avoir un poil de sec
См. также в других словарях:
Schaf — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Schäfchen — Sein Schäfchen ins trockene bringen: sich seinen Vorteil, Gewinn sichern; Sein Schäfchen im trockenen haben: sich seinen Erwerb in Sicherheit gebracht haben, um sich ein sorgloses Leben zu gönnen. Die Redensart wurde früher so erklärt, daß man… … Das Wörterbuch der Idiome
Eef Arnolds — (voller Name: Everhardus Johannes Maria Arnolds; * 1948 in Doorn, Niederlande) ist ein niederländischer Mykologe. Sein botanisch mykologisches Autorenkürzel lautet „Arnolds“. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Publikationen 3 … Deutsch Wikipedia
Brot — Die Wertschätzung des Brotes gehört zu den am tiefsten verwurzelten Volksanschauungen. Sie hat sich bis in unsere unmittelbare Gegenwart erhalten. In der Umgangssprache steht ›Brot‹ noch immer stellvertretend für Nahrung und Lebensunterhalt, wie… … Das Wörterbuch der Idiome
Provo (Zeitschrift) — PROVO Beschreibung Publikation der Provo Bewegung Fachgebiet … Deutsch Wikipedia
Brot — 1. Abgeschnitten Brot hat keinen Herrn. Frz.: Pain coupé n a point de maître. 2. Alles Brot ist dem gesund, der hungert. 3. Alt Braut un drüge Holt helpen hushalten. (Westf.) 4. Alt Brot, alt Mehl, alt Holz und alter Wein sind Kleister. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Sache — 1. Alle Sachen, die wir haben, sind Geschenk und Gottes Gaben. Lat.: Omnia voluntate Dei. (Chaos, 1085.) 2. Alle Sachen kann Herr Ego am besten machen. 3. An eine böse sach sol man einen trunck Wein giessen. – Petri, II, 16. »Mit dem Gegentheil… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Pepperoni — Die Liste falscher Freunde listet eine Auswahl häufiger falscher Freunde (Übersetzungsfallen bzw. Verständnisprobleme) zwischen Deutsch und anderen Sprachen, dem in der Bundesrepublik Deutschland und in anderen Staaten gesprochenen Deutsch sowie… … Deutsch Wikipedia
Provo-Zeitschrift — PROVO Beschreibung Publikation der Provo Bewegung Fachgebiet Gegenkultur … Deutsch Wikipedia
Dutch films of the 1990s — Cinema of the Netherlands List of Dutch films Pre 1910 1960s 1910s 1970s 1920s … Wikipedia
Deutsche Dialekte — Deutsche und Niederländische Dialektgruppen um 1990 … Deutsch Wikipedia